Bouwstenen voor flexibel onderwijs
Wil jij aan de slag met flexibilisering van het onderwijs? En daadwerkelijk flexibel onderwijs ontwikkelen binnen je instelling? Deze publicatie
Adviseur onderwijsorganisatie & lid programmateam
Stel: je studeert Werktuigbouwkunde op een hogeschool en overweegt of je het bedrijf van je vader in de toekomst wilt overnemen. Dat vraagt kennis van zaken. Inhoudelijk bereidt je studie je goed voor. Maar een bedrijf runnen vraagt ook om basale kennis van bijvoorbeeld bedrijfseconomie, HR, marketing. Dus je wilt je vrije ruimte (en eigenlijk nog iets meer) inzetten om een aantal vakken op dit gebied te volgen, buiten je eigen opleiding. Helaas, dat blijkt niet zo gemakkelijk te realiseren. Andere faculteit, andere mores. Andere opleiding, andere regels in de OER.
Dit is natuurlijk geen uitzonderlijk voorbeeld. Zo ontmoette ik studenten Toegepaste Gerontologie die bewegingsleer gingen volgen bij Sportkunde: ‘bewegen voor ouderen’ heeft de toekomst, maar de doelgroep ‘ouderen’ was voor de meeste Sportkunde studenten niet in beeld. En dan is er de student Planologie die bijvakken volgt bij Kunstgeschiedenis, waar men ook met Landschapsarchitectuur en Stedenbouw-geschiedenis bezig is. Zij ziet haar toekomst niet in het bouwen van meer wegen maar in het leefbaar houden van (binnen)steden. Nog een voorbeeld: een student Commerciële Economie gaat bij de opleiding Duits zijn middelbare-school-Duits oppoetsen, na een stage bij een bedrijf dat zakendoet met Duitsland – de grootste economie van West-Europa. Hij ziet voor zichzelf de mogelijkheid om zich te profileren als expert in zakendoen met onze oosterburen.
In al deze gevallen trokken de studenten in kwestie over een paar grenzen, namelijk die van hun opleiding en die van de faculteit waar hun opleiding toe behoort. En telkens levert dit wonderlijke vraagstukken en lastige problemen op. Opleidingen zijn vaak sterk op de eigen opleidingsroute en ‘populatie’ gericht waardoor een student die ‘van buiten komt’ dit ervaart als een andere werkelijkheid. En die is vaak behoorlijk moeizaam toegankelijk, zowel praktisch (veel handwerk en logistieke toestanden) als inhoudelijk (je stapt in een rijdende trein met passagiers die een eigen jargon spreken dat je niet vanzelf begrijpt). En dat maakt flexibel studeren niet gemakkelijk, zelfs niet als je binnen je eigen instelling blijft.
Dit alles is verre van wenselijk. Immers, wat deze en vele andere studenten kenmerkt is hun wens om al tijdens hun opleiding ‘kleur te bekennen’ en een duidelijk profiel te vormen om zich mee op de arbeidsmarkt te positioneren. Ze kiezen niet voor een vast programma en beperken zich niet tot de keuzemogelijkheden die geboden worden in de vorm van minoren. Deze studenten programmeren zelf hun route. Ze volgen studiepaden waarin het niet zozeer gaat om het studiesucces in termen van tempo, maar om studentsucces in termen van succesvol een bij jou passend traject afsluiten.
Hoe kan de interne regelgeving bijdragen aan flexibiliteit in studiepatronen van studenten? Wat betekent dat voor de OER? De OER is het verplichte document waarin een opleiding de rechten en plichten van de student beschrijft: dit is de opleiding, dit zijn de regels, en zo zijn onze manieren. Deze OER worden uitgewerkt binnen het wettelijke kader van de WHW. Toch zijn veel flexibele studiepatronen ook mogelijk, ook binnen het huidige wetgevende kader. Weliswaar ‘denkt’ de wet in termen van opleidingen, en stelt dan ook dat het onderwijs wordt ‘aangeboden in de vorm van opleidingen’. Maar de wetgever verplicht de studerenden niet om dat aanbod ook af te nemen in de vorm van een opleiding.
Om de praktische en organisatorische problemen te overwinnen helpt het uiteraard enorm als opleidingen binnen dezelfde instelling hun OER zoveel mogelijk op elkaar afstemmen waar het gaat om praktische regels (één jaarindeling) en gebruiken (je moet je dáár intekenen). Gelukkig zien we dat veel instellingen daar duidelijk werk van maken.
Het vraagstuk waar flexibele studenten mee worstelen zit hem veeleer in de achterliggende opvatting van het begrip ‘opleiding’. We zien een spectrum aan uitwerkingen van dit begrip dat zich beweegt tussen twee uitersten: de opleiding als organisatorische eenheid versus de opleiding als kwalitatieve eenheid. In het eerste geval wordt de opleiding gezien als een vaste organisatorische entiteit met een start- en een eindpunt, gevuld met een vaste serie onderwijseenheden voorzien van een bepaalde studielast, en af te sluiten met een diploma. Instappen in zo’n opleiding als ‘buitenstaander’ is relatief moeilijk. De interne samenhang van de opleiding (binnen en tussen de eenheden) is relatief groot, waardoor inhoudelijke drempels ontstaan voor ‘buitenstaanders’ om een of meer eenheden te volgen maar niet de hele opleidingsroute. Aan het andere uiterste zien we opleidingen die vooral worden gezien als een kwalitatieve eenheid: een opleiding is een geaccrediteerd geheel, waarbinnen eenheden zijn geformuleerd met een bijbehorend tentamen en waar ECTS aan zijn verbonden. Het geheel is af te sluiten met een diploma. Een opleiding die georganiseerd is vanuit deze kwalitatieve opvatting is veel eenvoudiger flexibel te volgen. De inhoudelijke drempels voor studenten die van buiten deze opleiding komen zijn relatief beperkt. Niet voor niets zijn veel flexibele deeltijdopleidingen zo ontworpen.
Nu veel meer studenten flexibele keuzes willen maken in hun studie – niet alleen studenten die ingeschreven staan bij een flexibele deeltijdopleiding – is het zaak op de uitdaging aan te gaan en te bezien wat we met het regulier opleidingsaanbod moeten doen om flexibel studeren mogelijk te maken.
Ik kom op drie punten:
En stel dan dat je lid bent van een examencommissie. Je krijgt bericht van een student dat hij wil afstuderen, en je ziet dat hij een deel van zijn opleiding niet bij jou heeft gevolgd maar elders… Realiseer je dan dat het van groot belang is uit te gaan van de wettelijke taak: de examencommissie moet vaststellen of de student voldoet aan de voorwaarden die de OER stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad. En dan gaat het over hele andere dingen dan: ‘heeft hij bij ons op het juiste moment de door ons geplande lessen gevolgd?’. Dan gaat het over goede resultaten op geaccrediteerd onderwijs, ook als dat door een andere dan de eigen opleiding verzorgd is. En dan kan een flexibele route toch leiden tot een regulier diploma.
Flexibel studeren betekent dat een leerroute van een student niet meer automatisch samenvalt met de door de opleiding geprogrammeerde standaardroute. Dat vraagt van opleidingen hun aanbod kritisch te doordenken op onnodig insluitende bepalingen. Maar het daagt ze vooral ook uit om aan studenten te tonen dat de kwaliteit van het aanbod dat deze opleiding biedt het waard is om voor te kiezen!
Foto door bantersnaps via Unsplash
Deel deze pagina
Wil jij aan de slag met flexibilisering van het onderwijs? En daadwerkelijk flexibel onderwijs ontwikkelen binnen je instelling? Deze publicatie
Wil je van opleidingsroutes naar studentroutes? Speel dan samen met je collega’s Samen Versnellen, een spel ontwikkeld door de zone
Flexibilisering is een veelbesproken onderwerp in het hoger onderwijs. Maar wat zijn de behoeftes van de student als het gaat
Steeds meer onderwijs is flexibel en gepersonaliseerd. Dat zorgt voor uitdagingen rondom sociale binding van studenten onderling, met de opleiding